Maagdarmwormen

Maagdarmwormen bij schapen kunnen duidelijk zichtbare klinische verschijnselen geven (zoals bijvoorbeeld diarree, groeivertraging of bloedarmoede), maar zorgen in andere gevallen juist ongemerkt voor productieverliezen (minder lammeren, achterblijven in de groei of verhoogd medicijngebruik). Gezien de toenemende mate van resistentie tegen ontwormingsmiddelen is het daarbij zaak om de inzet van deze middelen zoveel mogelijk te voorkomen. Preventief te werk gaan is dus hierbij het sleutelwoord.

Wormsoorten en verschijnselen

Er zijn veel verschillende wormsoorten die voor problemen kunnen zorgen bij het schaap. Hieronder een kort overzicht van de belangrijkste wormsoorten met de daarbij voorkomende verschijnselen.

Nematodirose (worm: Nematodirus battus)

Wormen van de Nematoridus soort zorgen voornamelijk voor (ernstige) diarree, vermagering en uiteindelijk sterfte. Problemen worden meestal gezien bij jonge lammeren, enige tijd (binnen de eerste maanden) nadat er is gestart met weiden. Larven van de Nematodirus wormen ontwikkelen zicht binnen het ei, waardoor deze goed in de omgeving kunnen overleven. De besmetting wordt in de loop van het jaar op de weide gebracht en zorgt daarom vaak pas in het volgende voorjaar voor problemen. De larven worden namelijk actief bij oplopende omgevingstemperaturen in het voorjaar. Gelukkig bouwen lammeren na een eerste infectie vrij snel een goede immuniteit op, maar bij een hevige infectie kunnen de klinische problemen toch voor ernstige diarree en vermagering zorgen. Belangrijk om te weten is het feit dat lammeren die in het voorjaar niet in contact komen met Nematodirus larven, in het najaar bij het eerste contact toch de genoemde problemen kunnen krijgen.

Trichostrongylose/Teladorsagiose (wormen: Trichostrongylus spp. en Teladorsagia circumcincta)

Trichostrongylus en Teladorsagia wormen kunnen zich in de lebmaag of de darmen van het schaap bevinden. Ze veroorzaken hier, net als bij de Nematodirus soort, voornamelijk diarree. Door een verstoorde opname van voedingsstoffen en een gebrekkige eetlust is groeivertraging een veel voorkomend verschijnsel. De besmettelijke larven van beide wormsoorten overwinteren net als bij Nematodirus spp. op de weide. Teladorsagia spp. kunnen tot in de herfst problemen geven, bij Trichostrongylus spp. is dit zelfs tot in de winter.

Haemonchose (worm: Haemonchus contortus, ook wel: rode lebmaagworm)

De laatste groep is wellicht de belangrijkste wormsoort bij schapen in Nederland. Elk jaar weer sneuvelen er verscheidene, ogenschijnlijk gezonde dieren plots ten gevolge van een Haemonchus contortus infectie. Deze wormsoort wordt ook wel de ‘rode lebmaagworm’ genoemd. Dit is te wijten aan het feit dat de volwassen wormen zich in de lebmaag van het schaap bevinden. In de lebmaag voeden de wormen zich met het bloed van het schaap wat ze opzuigen uit de lebmaagwand. Hierdoor treedt er bloedarmoede op, wat dusdanig ernstige vormen kan aannemen, waarbij het schaap uiteindelijk sterft. Het lastige van deze wormsoort is dat het vrijwel geen diarree geeft wanneer het schaap enkel met Haemonchus wormen is besmet. De klinische verschijnselen zijn zwakte, witte slijmvliezen en oedeem (‘verdikking’) tussen de kaaktakken. Dit is echter pas in een enigszins gevorderd stadium te zien en wordt vaak pas opgemerkt nadat er al een dier is overleden. 

In tegenstelling tot de hiervoor genoemde wormsoorten overleven de larven vrijwel niet op de weide, waardoor de besmetting voor het grootste gedeelte vanuit de reeds besmette dieren op de weide wordt gebracht. De larven overwinteren door zich te nestelen in de lebmaagwand. Voornamelijk bij ooien komt de cyclus van de worm weer op gang na het aflammeren. De eieren die op het land worden uitgescheiden ontwikkelen zich tot besmettelijke larven, welke na enkele weken de klinische problemen kunnen geven bij voornamelijk de lammeren. Problemen met Haemonchose worden voornamelijk gezien tussen mei en oktober.

Wormcyclus

Om een goed ‘wormenbestrijdingsplan’ op te kunnen stellen voor je bedrijf is het van belang om de vrij algemene cyclus van de maagdarmwormen bij het schaap te kennen. 

Bovenstaande afbeelding is een vereenvoudigde weergave van de levenscyclus van de maagdarmwormen bij het schaap. De volwassen wormen, die (naast de larven) verantwoordelijk zijn voor de grootste schade, bevinden zich vooral in de (dunne) darm en de lebmaag. Deze wormen produceren eitjes die via de mest in het weiland terecht komen. Bij optimale omstandigheden (vochtigheid en temperatuur), komen uit deze eieren de ‘eerste stadium’ larven (L1). Verdere ontwikkeling gebeurd in de omgeving tot de zogenoemde ‘infectieuze’ larven (L3). Normaal zit er tussen een ei en een L3-larve enkele weken tijd. De L3-larven klimmen omhoog via het gras en worden tijdens het grazen door de dieren opgenomen. In het schaap ontwikkeld de larve zich via enkele tussenstappen tot een volwassen worm. Zoals hierboven genoemd is het bij bepaalde wormsoorten (zoals Haemonchus) mogelijk dat de L3 of L4 larven zich nestelen in het slijmvlies van bijvoorbeeld de lebmaag, waardoor de verdere ontwikkeling soms pas het volgende voorjaar weer op gang komt. Dit is ook de reden dat er rondom het aflammeren in het voorjaar soms een piek qua uitscheiding plaatsvindt. 

Beweidings- en ontwormingsplan

Er zijn verschillende middelen beschikbaar voor de wormbestrijding bij schapen. Er is echter bij een aantal middelen ook sprake van een toenemende mate van resistentieontwikkeling. Om ook in de toekomst nog de beschikking te houden over voldoende werkzame middelen, is het dus zaak om het aantal behandelingen tot een minimum te beperken. Immers, bij elke behandeling zal er voor een klein gedeelte sprake zijn van resistentieontwikkeling. Door een doordacht plan op te stellen qua beweiden én ontwormen kan er preventief al veel gedaan worden om grote wormbesmettingen te voorkomen en het aantal behandelingen kan hiermee drastisch worden verminderd. 

Adviezen:

  • Laat regelmatig mestonderzoek uitvoeren. Het advies is om vóór het ontwormen gepooled mestonderzoek (één gezamenlijk mestonderzoek van mest van meerdere dieren) uit te voeren om te kijken of ontwormen daadwerkelijk nodig is. Om te controleren of een behandeling succesvol is geweest en om te kijken of er geen sprake is van resistentie kun je zo’n twee weken na de behandeling nogmaals mestonderzoek uitvoeren.
  • Probeer de de schapen te weiden op ‘schoon’ land. Met ‘schoon’ land bedoelen we weides waar tenminste drie maanden voor het weiden geen andere schapen of rundvee heeft geweid. Wanneer er in het voorafgaande jaar Nematodirose is vastgesteld, is het verstandig om een weide te kiezen waar vorig jaar geen lammeren hebben geweid. De larven van de Nematodirus soort kunnen zich namelijk goed handhaven op de weide in de winter, waardoor vroeg in het voorjaar snel een (heftige) infectie op kan treden. Lukt het niet om een dergelijke weide te vinden? Voer dan zo’n twee weken na het starten van de weidegang mestonderzoek uit om te kijken of er al wormbesmetting heeft plaatsgevonden. In het algemeen is mestonderzoek aan te raden wanneer er in hetzelfde jaar wordt beweid op een perceel waar eerder dat jaar schapen of rundvee hebben gelopen. Dit mestonderzoek moet na ongeveer vier weken worden uitgevoerd. Overigens sterft een groot gedeelte van de overwinterende Nematodirus eieren/larven onder invloed van de voorjaarsomstandigheden af, wanneer er voor een periode van ongeveer drie maanden geen schapen of runderen worden geweid. Later in het seizoen deze weides beweiden is dus een optie. 
  • Probeer om de schapen in het voorjaar tenminste iedere drie weken en in de zomer tenminste iedere twee weken om te weiden naar schoon land.
  • Wanneer er klachten ontstaan die passen bij een eventuele wormbesmetting (bijvoorbeeld onvoldoende groei of diarree), laat dan mestonderzoek uitvoeren. Er zijn naast wormen namelijk nog andere mogelijke oorzaken die deze verschijnselen kunnen geven. Deze oorzaken dienen vanzelfsprekend niet met anti-wormmiddelen behandeld te worden, maar hebben hun eigen, specifieke aanpak nodig.
  • Behandel na overleg met de dierenarts, zodat er voor het juiste wormmiddel wordt gekozen en het in de juiste dosering wordt toegepast. 

Met bovenstaande adviezen in het achterhoofd is het in veel gevallen niet nodig om te ontwormen. Buiten een goed beweidings- en ontwormingsplan is een goede weerstand van de schapen essentieel in dit geheel. Een uitgebalanceerde voeding met voldoende eiwitvoorziening is de basis voor een gezond schaap. Met betrekking tot de mineralenvoorziening dient extra aandacht te worden besteed aan selenium, koper en kobalt. Via bloed- of leveronderzoek kan bepaald worden wat de status van deze mineralen binnen een koppel is en of bijvoeren nodig is. Bij voldoende krachtvoerverstrekking (>200 gram per dier per dag) zal er normaliter voldoende van deze mineralen moeten worden opgenomen. Een andere, effectieve manier van supplementeren kan middels mineralenbolussen. Zo is het dier (en de veehouder) gegarandeerd van een stabiele afgifte over een langere periode. 

Voor vragen of een specifiek plan voor je koppel schapen kun je contact opnemen met de praktijk. 

Deze website maakt gebruik van cookies om ervoor te zorgen dat u de beste ervaring krijgt op onze website. Bekijk Privacyverklaring