Maagdarmwormen
Op deze pagina vind je wat achtergrond informatie over maagdarmwormen. Maagdarmwormen kunnen zowel bij het jongvee als ook bij volwassen (melk)vee voor problemen zorgen. De klinische verschijnselen zijn niet altijd even duidelijk, zeker niet bij volwassen dieren. Goed om hier ook bij stil te staan en dit regelmatig te monitoren. Ook subklinische aandoeningen kunnen ongemerkt voor productiedaling en bijbehorende economische verliezen zorgen.
Verschijnselen
Diarree is vaak een symptoom waar het eerste aan wordt gedacht bij infecties met maagdarmwormen. Toch is dit slechts in enkele gevallen het meest opvallende verschijnsel. Vermageren of het achteruitgaan in lichaamsconditie is samen met een ruw haarkleed een meer voorkomend symptoom. Het kan daarom voor een enigszins vaag ziektebeeld zorgen, waarbij niet altijd direct aan een besmetting met maagdarmwormen wordt gedacht. Daarom is het des te belangrijker om hier bij bovengenoemde verschijnselen ook aan te denken én om dit te monitoren via verder onderzoek.
Besmetting en risico’s
Besmetting met maagdarmwormen vindt plaats via orale opname van wormlarven, met name tijdens de weidegang. De larven komen voort uit eieren die eerder (bijvoorbeeld het voorgaande jaar) door besmette runderen via de mest op het land zijn gekomen. Deels afhankelijk van de omstandigheden kunnen de eieren zich in een aantal weken door ontwikkelen tot een infectieuze larve. Na opname van de wormlarven vindt verdere ontwikkeling plaats tot het volwassen stadium van de maagdarmworm. Deze volwassen exemplaren produceren vervolgens de wormeieren die via de mest weer op het land worden uitgescheiden.
Afhankelijk van de wormsoort is deze niet tot behoorlijk schadelijk voor het rund. De verschillende wormsoorten verstoren de normale werking van de maag (met name de lebmaag) en de (dunne) darm. Hierdoor kan in enkele gevallen diarree ontstaan, maar belangrijker is het feit dat ze ervoor zorgen dat voedingsstoffen onvoldoende worden opgenomen door het rund. Hierdoor kan er een tekort ontstaan aan onder andere eiwit, mineralen en energie. Ondanks dat het rantsoen perfect uitgebalanceerd is, kan dit toch zorgen voor bijvoorbeeld groeiachterstand of een verminderde vruchtbaarheid.
Risico’s voor een wormbesmetting zijn vooral voor dieren die nog geen weidegang hebben gehad en daarmee geen weerstand hebben kunnen opbouwen. Je moet hierbij denken aan de jongste kalveren bij de eerste weidegang, maar ook zeker aan vaarzen wanneer deze als kalf nog geen weidegang hebben gehad. Verdere risico’s zijn een grote besmetting van de weides (door voorafgaand weiden van geïnfecteerde dieren of door een massale overwintering van wormlarven) en een verminderde algehele weerstand van de runderen.
Diagnostiek
Er zijn grofweg drie methodes om een besmetting met maagdarmwormen aan te tonen of te monitoren. Dit kan middels tankmelkonderzoek, bloedonderzoek en mestonderzoek. Het tankmelkonderzoek is erop gebaseerd om een grove inschatting te maken van de besmettingsdruk op het specifieke bedrijf. Bij een verhoogde besmettingsdruk is het advies om samen met de dierenarts te kijken naar met name het jongvee. In ernstige gevallen kan het nodig zijn om de volwassen melkkoeien te behandelen, maar in veel gevallen is het in eerste instantie belangrijk om te kijken naar het jongvee. Belangrijk hierbij is dat het jongvee voldoende weerstand tegen maagdarmwormen kan opbouwen (dit kan problematisch zijn bij een té zwaar ontwormingsschema en is uiteraard afwezig wanneer er bij het jongvee geen weidegang wordt toegepast) en dat de infectiedruk op een acceptabel niveau blijft (onder andere met goed weidemanagement te reguleren).
Bij het bloedonderzoek kan er worden gekeken naar pepsinogeen (verhoogde waardes tonen een beschadiging van maag-/darmwand aan, waaraan een worminfectie ten grondslag kan liggen) en witte bloedcellen (eosinofiele granulocyten: verhoogde waarde is een aanwijzing voor een wormbesmetting, mogelijk in combinatie met een normaal of verhoogd aantal leucocyten).
Het mestonderzoek is het meest effectief binnen vier tot tien weken na de start van het weideseizoen, waarbij het advies is om een gepooled monster te onderzoeken van ongeveer vijf dieren met mogelijke symptomen van een maagdarmwormbesmetting. Dit onderzoek heeft alleen toegevoegde waarde bij jonge dieren (na het eerste ‘wormcontact’) en geeft een redelijke indicatie van de hoogte van de besmettingsdruk.
Behandeling
De belangrijkste vraag voor een veehouder in het kader van maagdarmwormen (en longworm) is vaak wanneer er nu daadwerkelijk behandeld moet worden. Om hier enige richtlijnen voor te geven heeft de GD in samenwerking met de Faculteit Diergeneeskunde in Utrecht de zogenoemde ‘worm-sleutel’ ontwikkeld (klik hier voor de digitale versie of klik hier voor de pdf-versie). Dit handige stappenplan geeft voor de specifieke situatie op jouw bedrijf aan wat het advies is met betrekking tot behandeling. Door dit stappenplan al vóór het weideseizoen te doorlopen kun je je meer focussen op goed weide-management en is behandelingen in veel gevallen niet noodzakelijk. Bewust omgaan met weidegang én ontworming voorkomt resistentie, beperkt onnodige behandelkosten en voorkomt (economische) schade door onbehandelde worminfecties.
Voor melkveehouders is het goed om te weten dat er inmiddels producten op de markt zijn om ook melkgevende dieren te ontwormen (maagdarmwormen én longworm) waarbij er geen wachttijd voor de melk op het product zit en slechts een korte wachttijd voor het vlees.
Preventie
In voorgaande alinea is het belang van preventief werken al aangestipt. Door goed graslandmanagement doorlopen de jonge dieren een lichte weidebesmetting waardoor ze een goede afweer opbouwen tegen maagdarmwormen. Wanneer dit op de juiste manier wordt uitgevoerd, voorkomt dit daadwerkelijke schade. Behandeling is bij een goed weidemanagement soms niet direct nodig. Als het optimale graslandmanagement niet kan worden uitgevoerd (bijvoorbeeld bij praktische problemen), kan mestonderzoek een handig hulpmiddel zijn om te bepalen of er alsnog de noodzaak bestaat om te behandelen.
Belangrijk voor een goed weidemanagement zijn de volgende punten:
- Overwinterde infecties op de weide veroorzaken in de regel tot 1 juli besmettingen. Starten met weiden van de kalveren na 1 juli resulteert dus in een sterk verlaagde infectiedruk op de weide.
- Idealiter is er een beweidingsschema waarbij de kalveren maximaal drie aaneengesloten weken op een perceel blijven, waarna ze worden omgeweid op een nieuw perceel etgroen. Dit voorkomt een oplopende besmettingsdruk van de omgeving met daadwerkelijke schade door maagdarmwormen, maar zorgt er toch voor dat de kalveren een lichte besmetting doormaken en weerstand opbouwen.
- Wanneer bovenstaande uitvoeringen niet mogelijk zijn, is het advies om de besmettingsdruk te controleren middels een gepooled mestmonster tussen de vier en tien weken na uitscharen. De ‘wormsleutel’ van de GD en de UU kan hierbij een handige leidraad zijn, deze is digitaal in te vullen door hier te klikken of beschikbaar in pdf-formaat door hier te klikken.